2. Herhaling van basissymbolen in een Romeins getal
Herhaling van symbolen - Herhaling van bepaalde symbolen in een Romeins cijfer:
Deze symbolen mogen maximaal drie keer achter elkaar voorkomen in een willekeurig getal: I (1), X (10), C (100), M (1.000), (X) (10.000), (C) (100.000) en (M) (1.000.000).
Deze symbolen mogen slechts eenmaal in een getal voorkomen: V (5), L (50), D (500), (V) (5.000), (L) (50.000), (D) (500.000).
Voorbeelden:
Het getal 4 wordt geschreven als: IV en niet IIII (hoewel de IIII-vorm circuleerde als een additieve vorm);
Het getal 5 wordt geschreven als: V en niet IIIII;
Het getal 10 wordt geschreven als: X en niet VV, noch VIIIII;
Het getal 100 wordt geschreven als: C en niet LL, noch LXXXXX, noch XXXXXXXXXX.