De set Romeinse cijfers die wordt gebruikt voor het schrijven van kalenderdatums
I = 1 (één); V = 5 (vijf);
X = 10 (tien); L = 50 (vijftig);
C = 100 (honderd);
D = 500 (vijfhonderd);
M = 1000 (duizend);
- Voor het schrijven van datums die in de toekomst liggen:
(*) V = 5000 of |V| = 5000 (vijfduizend); zie hieronder waarom wij de voorkeur geven aan: (V) = 5000.
(*) X = 10000 of |X| = 10000 (tienduizend); zie hieronder waarom wij de voorkeur geven aan: (X) = 10000.
Noot 1: (*) Deze nummers werden geschreven met een overlijn (een balk boven het nummer) of tussen twee verticale lijnen (tussen twee verticale balken).
Noot 2 (*) In plaats daarvan geven we er de voorkeur aan deze grotere cijfers tussen haakjes "()" te schrijven, omdat: 1) in vergelijking met de overline (de lijn boven het nummer) - het toegankelijker is voor de computergebruikers; 2) in vergelijking met de verticale lijn - het voorkomt verwarring tussen de verticale lijn "|" en het Romeinse cijfer "I" (één).
Dus, (V) = 5.000 en (X) = 10.000.
Opmerking 3: (*) Romeinen gebruikten niet vanaf het begin getallen groter dan 3.999, dus hadden ze aanvankelijk geen vertegenwoordiging voor getallen als:
- 5.000 = (V), 10.000 = (X), 50.000 = (L), 100.000 = (C), 500.000 = (D), of 1.000.000 = (M).
Deze grotere cijfers werden later aan het numerieke systeem toegevoegd en er werden verschillende notaties voor gebruikt, niet noodzakelijkerwijs de hierboven aangegeven.
Lange tijd was het maximale aantal dat met Romeinse cijfers kon worden geschreven:
- MMMCMXCIX = 3.999. .